Het Romeinse rijk is een verderfelijke macht die oorlog, honger, ziektes, dood en verderf met zich meebrengt. Dat was de boodschap van de eerste vier zegels. Het Romeinse rijk maakte slachtoffers. Als het vijfde zegel open gaat komen de slachtoffers in beeld…
Zielen aan de voet het altaar (vers 9)
De slachtoffers worden getekend als zielen aan de voet van het altaar. Dat het zielen zijn duidt erop dat het om overledenen gaat (zie ook 20:4). Het reukaltaar in de tempel was de plek waar de priesters hun gebeden opdroegen. In de hemel ziet Johannes ook zo’n altaar. Dat de zielen juist daar zijn benadrukt dat ze heel dicht in de nabijheid van God bidden.
Het gaat om een hele specifieke groep slachtoffers. Namelijk degenen die gestorven zijn omdat ze over God en Jezus hebben gesproken. Geloofsgetuigen. We kunnen denken aan een persoon als Antipas (2:13) die vanwege zijn geloof gedood is. Het gaat dus om mensen die in dat heidense Romeinse rijk hardop zijn blijven zeggen dat Jezus Heer is. Met gevaar voor eigen leven. Dat is ook het compliment dat de gelovigen in 2:13 krijgen: trouw aan de naam van Jezus, ondanks het grote gevaar. Dat maakt dat deze gelovigen ook heel dicht bij Jezus staan. Zowel de aanduiding ‘geslacht’ (5:6) als ‘getuige’ (1:5) zijn ook dingen die van Jezus zelf gezegd worden. Heel letterlijk hebben deze mensen gedeeld in het lijden van Jezus Christus (Romeinen 8:17).
Een gebed om wraak (vers 10)
‘Hoe lang nog, Heer?’ is een echo uit de psalmen. Telkens weer op de lippen genomen door gelovigen die zich afvroegen: ziet de Heer ons eigenlijk wel? Gaat Hij nog wat doen aan onze situatie? Het duurt veel te lang zo! (bv. Ps. 94:3). Dat gebed nemen de gestorven heiligen op de lippen. En ze bidden rechtstreeks om wraak. Ze vragen of God het onrecht, hen aangedaan, rechtzet. Dat de Heer gelovigen verbiedt om zelf wraak te nemen en hun vijanden lief te hebben betekent niet dat het kwaad ongestraft zijn gang kan gaan. Het Nieuwe Testament spreekt over de hele linie over God die het kwaad en onrecht zal wreken (bv. Rom. 12:19). Juist in dit laatste bijbelboek krijgt rechtvaardige vergelding een grote plek (19:2). Dat laat ook gelijk zien om wat voor soort wraak het in dit gebed gaat. Geen wraak in de zin van grenzeloze vergelding. Het gaat om rechtvaardige wraak. En de enige die daar echt toe in staat is, is God, niet mensen.
Nog even geduld… (vers 11)
God neemt niet direct wraak. En dat heeft een vreemde reden. Er moeten eerst nog meer christenen gedood worden om hun geloof. Waarom? Waarom wil God het leed laten groeien? Kan dat niet anders? De reden heeft te maken met iets wat heel diep in het Nieuwe Testament verankerd ligt: de weg naar Gods koninkrijk moet via verdrukking gaan (Hand. 14:22, zie ook Rom. 8:17). Dat is blijkbaar de normale route. Dat Gods koninkrijk niet meteen komt zorgt ervoor dat meer mensen dat koninkrijk kunnen bereiken (Hebr. 11:40).
Ondertussen krijgen de overleden heiligen zelf al een teken van de grote toekomst: witte kleren. Ze zijn overeind gebleven in de verdrukking, tot in de dood, en ze ontvangen direct na hun dood de beloning. Witte kleding als teken van reinheid (zie 3:4). En met die witte kleren zien we ze in hoofdstuk 7:14 al voor de troon staan.
De dag van de toorn (vers 12-17)
Als het zesde zegel verbroken wordt breekt de dag van de toorn aan. God gaat wraak nemen. Het wordt in felle kleuren beschreven. De aarde beeft, de zon gaat op zwart, de maan wordt rood, de sterren vallen op aarde neer en de hemel rolt zich op. Angstwekkend. En dat is precies het doel van de hele beschrijving. Angst aanjagen. God komt in zijn toorn! Dat is iets om bang voor te zijn.
In Openbaring wordt het einde van de wereld een paar keer beschreven. Soms ligt de nadruk op het mooie wat er gaat komen in de toekomst. Maar in dit hoofdstuk waar alle nadruk ligt op het slechte van het Romeinse rijk (en deze wereld) ligt alle accent op God die komt in zijn toorn. Dat is ook een kant van Gods komen.
De angstreactie zien we dan ook bij de mensen. Ze proberen te vluchten en zich te verstoppen voor God. Met woorden die ontleend zijn aan Hosea 10:8 roepen ze zelfs de rotsen en bergen op om op hen te vallen. Liever verpletterd dan oog in oog met een toornend God. Het maakt dan ook niet meer uit wie je bent. In vers 15 wordt de hele sociale piramide van die tijd getekend: van koning tot slaaf, als God komt is iedereen gelijk… Niemand is veilig.
Hoe moeten we de kosmische tekenen zien?
Op veel eindtijdsites kom je prachtige berekeningen tegen over hoe zon- en maansverduisteringen het einde van de wereld aankondigen. Vaak wordt daarmee een beroep gedaan op een letterlijke uitleg van een tekst als Openbaring 6:12-14. Maar is deze tekst letterlijk bedoeld? Vallen de sterren, die enorme gasbollen, in de toekomst echt op de aarde? Wordt de hemel echt als een boekrol opgerold? Naar mijn overtuiging zitten we met dit soort aanduidingen midden in profetisch-dichterlijke taal. Het taalgebruik uit deze verzen duidt op een paar dingen.
1. Einde van een tijdperk
Het einde van een koninkrijk en daarmee het einde van een tijdperk wordt in het Oude Testament op verschillende plaatsen beschreven met beelden die veel lijken op onze tekst. Een voorbeeld: in Jesaja 34:4 wordt de val van Edom als volgt beschreven: “De sterren aan de hemel vergaan, als een boekrol wordt de hemel opgerold. Alle sterren vallen neer, zoals bladeren vallen van een wijnstok, of verschrompelde vruchten van een vijgenboom”. Edom is gevallen, maar de sterren schijnen nog steeds. Dit zijn dus beelden die aanduiden hoe groot de val zal zijn en moeten niet letterlijk genomen worden.
2. Het komen van God in zijn toorn
Nauw verwant met het voorgaande worden dit soort beelden ook gebruikt om het komen van God in zijn toorn aan te duiden. Als Hij komt, dan beeft alles. Psalm 18:8-15 wordt gezegd dat alles trilt als God komt. Dat er vuur uit de neus van God komt. Dat er hagel en gloeiende als is. En dat God zijn vijanden met bliksemschichten vernietigt. Maar als je leest in de aanhef hoe de psalm bedoeld is dan betekent het ‘gewoon’ dat God David geholpen heeft om van zijn vijanden te winnen. Dat wordt in deze psalm op dichterlijke manier sterk aangezet.
3. Het einde van de eerste schepping
In Psalm 104 wordt de schepping op dichterlijke wijze bezongen.
U spant de hemel uit als een tentdoek (2)
U hebt de aarde op pijlers vastgezet
tot in eeuwigheid wankelt zij niet (5)
U hebt de maan gemaakt voor de tijden
de zon weet wanneer zij moet ondergaan (19)
God heeft zijn eerste schepping met liefde gemaakt, Hij heeft zelf de orde van dag en nacht erin aangebracht, de aarde muurvast neergezet, de hemel er als een beschermende tentdoek boven uitgespreid. Dat is het scheppingsverhaal volgens Psalm 104, verteld in het wereldbeeld van de oude oosterling.
Aardbevingen, noodweer, zon- en maansverduisteringen, vallende sterren, al die dingen zijn er voor de oude oosterling een teken van dat er iets verontrustends aan de hand is met Gods schepping. Het is niet meer volmaakt, je moet op je hoede zijn. Het huis dat God voor ons heeft gemaakt om in te wonen is niet meer onwankelbaar, soms beeft de aarde, soms rolt het tentdoek van de hemel ten dele op en valt het water met bakken naar beneden waardoor er overstromingen plaatsvinden, soms gaat de zon op onverklaarbare wijze een tijdje uit, vallen er sterren naar beneden of kleurt de maan ineens bloedrood. Voor de gelovige Israëliet allemaal een teken van hetzelfde: er is iets grondig mis met de schepping.
Vandaar ook dat juist in Israel de verwachting van een nieuwe schepping opkwam. Een schepping die niet meer onveilig is, maar veilig. Bij de nieuwe schepping hoort het verdwijnen van de oude. Het voorbijgaan op zo’n manier dat het niet meer herinnerd wordt.
Johannes tekent in Openbaring 6:12-14 die verdwijning van de oude schepping letterlijk als een omkering van de eerste schepping. God zelf breekt vakkundig zijn eigen bouwwerk af. Eerst haalt hij de pijlers onder de aarde vandaan. De aarde stort in met een geweldig geraas, zo erg dat er geen berg of eiland op z’n plek blijft. Vervolgens trekt God de stekker van de hemellichten eruit: de zon gaat op zwart, de maan op rood en de sterren vallen naar beneden als overrijpe vijgen. En als laatste handeling pakt God het hemelse tentdoek en rolt het, netjes als een boekrol, op.
Ik denk dat God heel verdrietig is , maar ook woedend.
BeantwoordenVerwijderenHij heeft de aarde gemaakt , en wij mensen maken er een grote puinhoop van.
Denk je. Is in : je maakt iets moois bv een mooie pop en er komt iemand kijken en geeft een schop tegen die pop en haalt het uit elkaar, dan ben je boos en verdrietig.
Maar ik denk dat God ons toch nog een kans geeft , dat gebeurde ook in Nineve waar Jona zich zat te verkneukelen hoe het zal aflopen in de stad.
Maar Jezus zei ook dat het zou worden als in Sodom en Gemorra , dus is het erger dan in Nineve