Openbaring 7:9-17 – veilig thuis…

In het vijfde zegel (Openbaring 6:9-11) worden de gelovigen getekend door de verdrukking op aarde en wachten in de hemel. Het antwoord op de hoe-lang-vraag bestaat daar in drie delen: witte kleding, een korte wachttijd en het volle getal (6:11).
Dat antwoord wordt in het zesde zegel helemaal uitgewerkt. Het wachten heeft een eind (6:12-17). Het volle getal van gelovigen ontvangt bescherming (7:1-8) en staat uiteindelijk in witte kleding voor de troon (7:9-17).


Niet te tellen… (vers 9)

“Kijk eens naar de hemel”, zegt God tegen Abram, “en tel de sterren als je dat kunt”. En God verzekerde hem: “zo zal het ook zijn met jouw nageslacht”. Niet te tellen… In het Oude Testament is die belofte al in vervulling gegaan toen over Israël gezegd werd dat het volk zo talrijk als de sterren was geworden (Deut. 1:10). Hier gaat de belofte nog verder in vervulling. Het nageslacht van Abraham is nog veel verder uitgebreid, nu tot mensen uit alle volkeren. “Omdat u Christus toebehoort, bent u het nageslacht van Abraham”, zegt Paulus tegen de heidense gelovigen (Gal. 3:29, vgl. ook Rom. 4). Het geslacht van Abraham is gegroeid tot een ontelbare mensenmenigte uit alle landen en volken, van elke stam en taal (vgl. 5:7). Wereldwijd.


Enorme belofte

In de tijd van Johannes (90 na Christus) waren er nog helemaal niet zo heel veel christenen. We weten niet veel van de aantallen, maar er zullen hooguit enige duizenden gelovigen uit de heidenen zijn geweest. Dit is dus een grote belofte dat het zendingswerk niet tevergeefs zal zijn, maar dat het wereldwijd effect zal hebben.
Tegen de achtergrond van de aantallen toen was zelfs het aantal van 144.000 christenen al groot. In optimistische schattingen was dat destijds het totaal aantal christenen wereldwijd (jood en heiden). Waarschijnlijk waren het er minder.


144.000 of niet te tellen?

In de vorige bijbelstudie heb ik al aangegeven dat de 144.000 een getal is dat een volheid uitdrukt. Datzelfde wordt door het niet-te-tellen weergegeven. De 144.000 beschrijft de gemeente vooral onder het aspect van de joodse wortels. De niet-te-tellen menigte beschrijft de gemeente vooral in haar groei uit gelovigen uit alle volkeren. Nog een verschil is dat de 144.000 de gemeente in de verdrukking op aarde beschrijven: zij worden alvast gemarkeerd voor de eeuwige verlossing. De niet-te-tellen menigte beschrijven de gelovigen die na de verdrukking veilig thuis zijn gekomen (vers 14!), in de hemel, bij God. Maar uiteindelijk gaat het wel over dezelfde mensen: de mensen die eerst verdrukt en verzegeld worden, komen uiteindelijk thuis.


Voor de troon (vers 9,15,17)

De mensenmassa heeft zich verzameld voor de troon en voor het lam dat midden voor de troon staat. Hiermee zijn we weer terug in de hemel. Daar waren we al in hoofdstuk 4 en 5 en ook in 6:9-11 (het vijfde zegel). Daar lagen de gelovigen nog biddend onder het altaar, hier staan ze juichend voor de troon. Daar kregen ze witte kleren aangereikt, hier hebben ze de witte kleren aangetrokken. De overwinning is er nu al, in de hemel!


Witte kleding

De witte kleren symboliseren twee dingen: de overwinning én de reinheid. In hoofdstuk 19 zien Christus, de overwinnaar, gezeten op een wit paard (19:2) en ook zijn leger is gekleed in wit linnen (19:14). Majesteitelijk en krachtig. Vandaar dat de kleding de overwinning benadrukt. Maar het benadrukt ook zeker de reinheid. In hoofdstuk 3:4 wordt over mensen in Sardes gezegd dat ze hun kleren schoon hebben gehouden omdat ze het verdienen. In 7:14 ligt het accent meer op de reiniging door het bloed van Christus die ze ontvangen hebben. Kleren, gewassen in bloed, met als resultaat: smetteloos wit (zie ook 20:14). Een merkwaardige wasbeurt… 


Loofhuttenfeest (9,10 en 15)

Voor het eerst in Openbaring wordt de hemel een tempel genoemd (15). In datzelfde vers staat dat God bij zijn volk zal ‘tenten’ (wonen). Het is een feest in de hemelse tempel. En de mensen staan met palmtakken in de handen.

Dit zijn allemaal trekken die herinneren aan hoe het loofhuttenfeest gevierd werd. Mensen gingen in een grote stoet met palmtakken in de handen de tempel binnen, onder het zingen van psalm 118:
Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen. Heer, geef ons de overwinning. Heer geef ons voorspoed. Gezegend wie komt met de naam van de Heer (…). De HEER is God, hij heeft ons licht gebracht. Vier feest en ga met groene twijgen tot aan de horens van het altaar. (Psalm 118:24-27).

Bij het loofhuttenfeest werd daarmee gevierd dat God zijn volk uit de verdrukking in Egypte had bevrijd, veilig door de woestijn had geleid en uiteindelijk had thuisgebracht in het land van de belofte. En dat is ook hier precies de bedoeling. God heeft de gelovigen bevrijd uit de verdrukking, veilig door het leven geleid en thuisgebracht in de hemel.

Het lied dat ze zingen onderstreept dat het veilig thuiskomen Gods werk is: “de redding komt bij God vandaan, die op de troon zit, en van het Lam.” En dan barst iedereen in de hemel uit in een grote lofzang. Zeven woorden van Eer worden aan God toegezongen. En dat tot in eeuwigheid. De lofzang is omlijst met tweemaal amen. Een volmaakte lofzang (vers 11 en 12).


Een beschermende tent (vers 15-17) en een oerwoud aan beelden

De gelovigen zijn thuisgekomen in de hemel en vinden daar voor altijd bescherming bij God.             
Daarom staan ze voor Gods troon
en zijn ze dag en nacht in zijn tempel om hem te vereren.Hij die op de troon zit zal bij hen wonen (zijn tent over hen uitspreiden, NBG ’51).Dan zullen ze geen honger meer lijden en geen dorst,
De zon zal hen niet meer steken, de hitte hen niet bevangen.
Want het lam midden voor de troon zal hen hoeden (weiden),
Hen naar de waterbronnen van het leven brengen.En God zal alle tranen uit hun ogen wissen
De gelovigen staan voor de troon. Dat doen ze dag en nacht, zonder moe te worden. Honger en dorst is er niet meer. De kracht van de zon raakt hen niet. Want ze zijn in Gods beschermende tent. Ze zijn dicht bij de waterbron van het leven. Wat heerlijk vooruitzicht.
Onder deze tekening ligt werkelijk een oerwoud aan beelden uit het Oude Testament.


Jesaja 4:2-6

In Jesaja 4:2-6 wordt een prachtig schilderij van het vernieuwde Jeruzalem gegeven. Het hele land zal in bloei staan en een rijke oogst opbrengen. De mensen in Jeruzalem zijn niet meer ten dode opgeschreven, maar ten leven! En de Heer wast al het vuil van de bevolking af.

Het beeld wat vervolgens van Jeruzalem geschetst wordt herinnert aan de woestijntijd en daarmee aan het loofhuttenfeest. God schept boven Sion een wolk voor overdag en een lichtend vuur voor in de nacht.

Zijn heerlijkheid zal alles overdekken als een hut die schaduw biedt in de hitte van de dag, en beschutting tegen storm en regen (Jes. 4:6).

God zal net als in de woestijn in een wolk aanwezig zijn (wolkkolom) én die wolk is gelijk een hut die hen beschermt tegen de hitte. De hut verwijst zowel naar de tabernakel als naar de tempel, en ook naar de loofhutten die Israël ieder jaar bouwde.

De grootste overeenkomst met Openbaring 7:15-17 is dat God in een tent bij zijn volk komt wonen (een tent die direct naar de tempel verwijst, maar ook naar de loofhutten) en dat er daarom beschutting is tegen de hitte van de zon. In het oosten wordt de zon beduidend minder positief gezien dan bij ons, vanwege de echte hitte die de zon geeft…


Jesaja 49: 9-10

Jesaja 49 geeft een tekening van de ballingen in Babel die terugkeren naar Sion. Van heinde en ver komen ze aan, ze zijn bevrijd. De weg terug naar huis, normaal gezien door de woestijn, wordt hier getekend als een hele rijke en vruchtbare weg.

Langs wegen zullen zij weiden,
Op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond.
Ze zullen dorst noch honger lijden,
De zinderende hitte zal hen niet kwellen
En de zon zal hen niet steken,
Want hij die zich over hen ontfermt zal hen leiden
en hen naar waterbronnen voeren

Opnieuw vallen de overeenkomsten met Openbaring 7:15-17 op. Het beeld van het weiden (hoeden) aan het begin van vers 17. Het ontbreken van honger en dorst. De zinderende hitte waarvan ze geen last hebben, en de waterbronnen waarheen ze onderweg zijn.


Psalm 23

De bekende 23e psalm spreekt over God als herder, die zijn schapen langs groene weiden naar vredig water brengt. De overeenkomst met Opb. 7:17 is duidelijk. Daar is het Lam overigens ineens een herder die zijn schapen weidt naar de waterbronnen van het leven!


Exodus-motief

Al deze teksten uit het Oude Testament worden samengevoegd in één grootste tekening van hoe het zal zijn in de hemel. Uiteindelijk overheerst het oerbeeld van Israël in de woestijn, waar de beschermende wolk van God op de tent van God rustte, waar het volk door die wolk werd beschermd voor de hitte en waar voldoende brood en water was. Dat beeld speelt een rol in de teksten van Jesaja, en dat beeld speelt opnieuw een rol in Openbaring 7. Dat beeld wordt aangevuld met het beeld van de koning/herder David uit Psalm 23 en het feestmaal op Sion uit Jesaja 25.
Dat maakt duidelijk hoe we Openbaring 7:9-16 (en vele andere teksten uit dit boek) moeten zien. Openbaring beschrijft de toekomstige heerlijkheid als een voltooiing van de Exodus, de uittocht uit Egypte. En daarom kleurt hij het in met beelden die met die uittocht te maken hebben. Maar wel op zo’n manier dat hij de beelden uitvergroot. De grote toekomst zal zijn als de uittocht uit Egypte, maar dan vele malen groter en rijker.


Leeswijzer

En zo zijn we gaandeweg een nieuwe leeswijzer voor Openbaring op het spoor gekomen. Openbaring tekent de toekomst met beelden ontleend aan het verleden. Hij tekent (net als veel profeten trouwens) het onbekende (de toekomst) met het bekende (het verleden). Maar de toekomst verschijnt wel vooral als een uitvergroting van het verleden.


De nieuwe aarde

Behalve de vele linken naar het Oude Testament ligt er ook een duidelijke link naar het slot van Openbaring waar de nieuwe aarde beschreven wordt: God die zijn tent opslaat bij de mensen (21:3), God die de tranen afwist (21:4) en de bron met water waaruit iedereen vrij kan drinken (21:6; 22:1). Tegelijk is er ook een opvallend verschil: In Openbaring 7:15 wordt nog gesproken over dag en nacht en over de zon. In Openbaring 21 is de zon verdwenen en de tempel is weg, want God is haar licht en haar tempel (vers 22-23). Dat is pas de totale vervulling van het loofhuttenfeest. Want bij het loofhuttenfeest werden er in de tempel twee lichten neergezet als herinnering aan de vuurkolom in de woestijn die de nacht verlichtte… Die lichten zijn niet meer nodig…


Tussenstation


En zo zien we dat de hemel, hoe mooi ook, slechts een tussenstation is onderweg naar het einddoel: Gods nieuwe Schepping. Pas daar is Gods heerlijkheid zo volkomen aanwezig dat tempel en lichten niet meer nodig zijn. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten