Openbaring 3 - boodschappen van de verrezen Heer

Sardes

Het is vijf voor twaalf in de gemeente van Sardes. De gemeente is nagenoeg dood, bijna ingeslapen, slechts enkelingen leven nog, maar ook zij dreigen te sterven. Jezus begint daarom ook niet met een compliment, zoals in de andere brieven, maar met een indringende wake-up-call: WORD WAKKER!!! De gemeente heeft wel een goede naam, maar dat is schijn, onder een mooie buitenkant is de ontbinding al begonnen (Mat. 23:27). Het probleem zit hem in de daden van de gemeente: geen daarvan is in de ogen van God in orde.

Ongetwijfeld slaat deze boodschap in als een bom. Maar het gevaar van een donderpreek is altijd dat de indruk zo weer wegebt. Dat mag hier niet gebeuren! Ze moeten zich de boodschap herinneren, zich eraan vasthouden en hun leven beteren. Stel je voor dat de gemeente niet wakker wordt. Dan liggen ze straks te slapen als Jezus terugkomt en dan overvalt de komst van Jezus hen zoals een dief je overvalt: ineens is Hij er, onverwacht. De enige manier om er voor te zorgen dat de komst van Jezus je niet overvalt is altijd wakker zijn (vgl. Mat. 24:42-44).

Goddank zijn er nog plekjes van hoop in de gemeente. Sommige gelovigen hebben niet meegedaan met de zonde, zij hebben hun kleren niet bezoedeld. Zij zullen bij de komst van Jezus dan ook witte kleren ontvangen, die kleren die slaan op hun goede daden (19:8). De gemeente wordt aangespoord om die plekjes van hoop te versterken. Dat is een haast onmogelijke klus, hoe ga je dat redden? De kracht zit hem in de manier waarop Jezus zich in het begin van de brief presenteert, namelijk als degene die de zeven Geesten in zijn hand houdt (vgl. 1:4). Die Geesten worden in 4:5 vergeleken met fakkels. Vlammen op de kandelaren. Die duiden op de Geest in de gemeenten, de Geest geeft het leven aan de gemeente.

De overgang van heidendom naar christendom wordt in het Nieuwe Testament steeds getekend als een overgang van dood naar leven. In Sardes dreigt de overgang de andere kant op te worden gemaakt. Van leven naar dood. Dat is werkelijk doodernstig: je naam wordt dan geschrapt uit het boek van het leven… Alleen als je je bekeert en dat vasthoudt blijft je naam in het boek van het leven staan. Maar dan ook zonder voorbehoud. Je staat dan in witte kleren voor God en Jezus zal jouw naam belijden, zoals je zijn naam hebt beleden in de wereld.


Filadelfia

Net als de brief aan Smyrna is deze brief een groot compliment. Jezus presenteert zich hier als sleuteldrager. Als Hij een deur openzet dan kan niemand die dichtdoen, en als Hij een deur dichtdoet, kan niemand die sluiten. Dat geldt zowel voor de deur naar het dodenrijk in 1:18, waarmee bedoeld wordt dat Jezus de macht heeft om doden te laten opstaan, als voor de deur naar het Koninkrijk van God, zoals in deze brief bedoeld wordt (zie Jesaja 22:22). Die deur van Gods Koninkrijk staat voor de gemeente van Filadelfia wagenwijd open. Opmerkelijk, want deze gemeente staat helemaal niet als zo bruisend van leven bekend als die van Sardes. De gemeente heeft de naam klein en kwetsbaar te zijn, en dat is ze ook. Een kleine gemeente, met maatschappelijk gezien geen invloed. Geen grootse plannen, geen grootse visie. Het enige wat ze gedaan heeft is trouw blijven Jezus en zijn woorden. Maar dat is meer dan voldoende om de deur naar het koninkrijk open te zetten! Daarom ook de opdracht om vast te houden wat ze hebben. Trouw is genoeg. Kleine kracht, grote trouw, zo is deze gemeente te typeren. En daarom is niemand in staat om de deur naar het Koninkrijk voor deze gemeente te sluiten. Ook de Joodse vijanden van de gemeente niet (vs. 9). Net als de gemeente van Smyrna heeft Filadelfia ook last van Joden die proberen een vervolging tegen hen te organiseren. Maar de rollen zullen omgekeerd worden. Hun vijanden zullen erkennen dat Christus hen heeft liefgehad.

Binnenkort zal de hele wereld en de mensen die er leven beproefd gaan worden. Mogelijk kijkt Christus hier vooruit op de grote christenvervolging die in het Romeinse Rijk zal gaan uitbreken (bv. Opb. 13:7-8). De verleiding om het geloof af te zweren zal heel groot worden, maar Jezus zal hen trouw blijven, omdat zij Hem ook trouw zijn gebleven.

Maar het kan ook zijn dat Christus hier doelt op allerlei plagen uit Gods hand die de aardbewoners zullen treffen (bv. 8:13), maar aan de gelovigen zullen voorbij gaan. Net als eens in Egypte, toen de plagen enkel de Egyptenaren troffen en het volk van Israël gespaard bleef. Vóór deze tweede optie pleit dat de gelovigen in het Bijbelboek Openbaring, net als Israël in Egypte, een teken ontvangen (Opb. 7:3), waardoor de plagen aan hen voorbij gaan (bv. 9:4).

Het waarschijnlijkst is echter dat het in dit vers om een combinatie van die beiden gaat. Net zoals Israël in Egypte verdrukt werd en God het voor hen opnam, zal Christus’ gemeente in de wereld verdrukt worden, maar zal Christus zal het voor hen opnemen en hen bij het geloof bewaren.
De gelovigen die op die manier de verdrukking overleven zullen heel dicht bij God mogen zijn. Als een zuil in de tempel, een steunpilaar voor Gods huis. En op die zuilen zullen prachtige namen staan. De naam van God, van het Nieuwe Jeruzalem en de nog onbekende nieuwe naam van Jezus Christus. Wat een totale eer!


Laodicea

Stel je voor dat je gemeentelid bent in Laodicea. Je woont de zondagse samenkomst bij en het boek Openbaring wordt voor het eerst voorgelezen. Je weet dat het boek de vorige weken in de andere zes gemeentes in de regio is voorgelezen en nu bij jullie is aanbeland. Je hoort de zes brieven aan de andere gemeenten en het diverse beeld dat daaruit naar voren komt: twee gemeenten worden letterlijk de hemel in geprezen en op de andere vier is meer of minder aan te merken. Van je eigen gemeente heb je een positief beeld. Het gaat prima, en dat helemaal zonder hulp van buitenaf. De gemeente is prima in staat zichzelf te bedruipen, rijk genoeg.

De voorlezer begint: je hoort hoe Christus zich voorstelt als de Amen, degene die volstrekt betrouwbaar is in wat Hij zegt, en dat vol heeft gehouden tot in de dood. “Ik weet wat u doet”, zegt Jezus. Je gaat op het puntje van je stoel zitten om maar te horen hoe het oordeel van Jezus over je gemeente uitvalt. De voorlezer gaat verder en… je schrikt je een ongeluk. Het beeld dat Christus gebruikt herken je meteen. Want met het drinkwater in de stad is het niet zo goed gesteld. Het is zo lauw en smakeloos, dat je eerste reflex een spuugreflex is: “bah, niet te drinken!” Nee, dan het water in Kolosse, dat is lekker fris, dat drink je zo weg. En het water in Hierapolis, een andere stad in de buurt, heerlijk warm, goed voor je botten. Wat dat betreft is Laodicea slecht bedeeld. En dat is nu precies wat Christus van je gemeente vindt: “Bah, ik ga jullie uitspugen!”.

“Jullie denken dat jullie rijk zijn”, hoor je de voorlezer zeggen: “maar jullie zijn arm, blind en naakt”. Je kunt je oren bijna niet geloven. Laodicea, een rijke bankiersstad met een goede medische faculteit en een levendige textielindustrie en dan arm, blind en naakt? Ja, je hoort het goed. En het probleem is ook niet meer intern op te lossen. Hoor wat Jezus zegt: “ik raad je aan om bij mij te kopen”. Blijkbaar is de gemeente helemaal niet in staat zichzelf te bedruipen, maar volkomen aangewezen op Jezus. Bij hem kun je gelouterd goud krijgen, dat is een symbool voor het steeds zuiverder worden door de beproevingen heen. Bij Hem kun je ook witte kleren krijgen, symbool voor de vergeving van de zonden en het nieuwe leven (7:14; 19:8 en 22:14). En Hij is degene die met zalf je ogen kan openen om de grote waarde van Jezus voor hen te ontdekken.

Ondertussen zit je te wachten op een ‘maar…’. In de andere brieven kwam er een maar, er was altijd wel iets goeds te zeggen. Zelfs in de brief aan Sardes. In deze brief geen maar. Er is niks goeds te zeggen.

De brief eindigt met twee opmerkingen die je aansporen om echt werk te gaan maken van een nieuw leven. De eerste opmerking begint bij de liefde van Christus. Dat Hij zo negatief schrijft heeft een positieve achtergrond. Hij houdt van je en wil je door deze brief zo laten schrikken dat je je bekeert.
De tweede opmerking is ronduit uitnodigend. Helaas moest Jezus bij het rondkijken in de gemeente constateren dat er voor Hem geen plek is, Hij woont er niet. Maar Hij staat wel aan de deur en klopt aan. Hij wil graag naar binnen. Er hoeft maar één persoon in de gemeente te zijn die de deur voor Hem openzet en Hij zal naar binnenkomen om samen te eten. Met de Amen, de Eerste van de schepping aan tafel. Ondanks je armoede, naaktheid en blindheid is dat het enige wat nodig is: de deur open zetten en Hij zal met je eten, je mooie witte kleren aantrekken, je blinde ogen zalven en je zuiver goud geven.

Stel je voor dat jij gemeentelid bent in Laodicea, wat zou je doen?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten