Omdat voor de exegese vooral de auteur zoals we die in de tekst tegenkomen van belang is, bekijken we hier alleen wat de auteur over zichzelf bekend maakt in Openbaring. Over de precieze identiteit van de auteur wordt in de literatuur veel gediscussieerd, vooral de apostel Johannes wordt door velen genoemd. Maar die discussie is zo complex en de opbrengst zo beperkt, dat er hier voor is gekozen om daar niet al te diep op in te gaan.
De auteur van het boek Openbaring
noemt zichzelf vier maal Johannes (1,1.4.9; 22,8). In 1,1 noemt hij zich
dienstknecht van God. Dat is een eretitel en wordt in de vroege kerk voor zowel
de apostelen als andere prominente christenen gebruikt (Gal. 1,10; Col.1,7). In
1,9 noemt hij zich broeder van de mensen aan wie hij schrijft. Dat hij zich
verder niet hoeft te introduceren betekent dat hij de geadresseerden
persoonlijk kent. Het is onwaarschijnlijk dat de naam Johannes als pseudoniem
gebruikt is door de auteur. De inter-testamentaire pseudepigrafen maken
namelijk altijd gebruik van een naam van iemand uit het verre verleden. Maar
Johannes presenteert zich als tijdgenoot. En in het geval dat iemand zich voor
zou willen doen als de apostel Johannes, had hij zich beter kunnen presenteren
als ‘de apostel Johannes’.
Hoewel
de auteur zichzelf nergens een profeet noemt, presenteert hij zijn boek
meermalen als profetie (1,3). In 10,11 wordt hij opgeroepen om ‘opnieuw te
profeteren’. Hij wordt in 22,9 door de engel ‘broeder van de profeten’ genoemd.
Johannes wordt samen met die profeten in 22,16 aangesproken met ‘jullie’. Dat duidt
erop dat deze Johannes lid was van een groep profeten die een taak hadden om de
gemeenten te onderwijzen. Vandaar ook dat de auteur er zich van bewust was dat
zijn boek voorgelezen zal worden in de gemeenten (1,3; 22,18). Opvallend is ook dat de tegenstanders in de gemeenten worden getypeerd als
valse profeten, met soms zelfs de naam van een oudtestamentische valse profeet
(2,14.20). Als lid van een profetengroep ziet de auteur zich blijkbaar in de
oudtestamentische traditie van profetengroepen staan (cf. 1 Kon. 20,35).
In 1 Kor.
12,28 worden de profeten onderscheiden van de apostelen. Ook het vroegchristelijke
boek Didachè kent een onderscheiden
groep (rondtrekkende) profeten. Verder noemt Openbaring 18,20 de apostelen en profeten als onderscheiden
groepen. In 21,14 noemt de auteur de twaalf apostelen als fundament van het
nieuwe Jeruzalem, zonder ook maar ergens in het boek aanleiding te geven tot de
gedachte dat hij zelf onder die apostelen valt. Dat
maakt de identificatie met de apostel Johannes, de zoon van Zebedeüs,
onwaarschijnlijk. Vergeleken met de apostelen fundeert hij zijn autoriteit ook
niet in zijn apostoliciteit, maar in bovennatuurlijke communicatie (22,6-11).
Vanwege zijn naam, Johannes, is het waarschijnlijk dat de auteur een
jood was. Dat
is aannemelijk, vooral voor wat betreft zijn kennis van het OT, niet alleen in
het Grieks maar ook in het Hebreeuws. Ook
zijn bijzondere semitiserende stijl pleit voor een goede kennis van het
Hebreeuws en Aramees.
Tevens herkent hij zichzelf niet in de 24 ouderlingen (indien dit o.a. de 12 apostelen zouden zijn) en ook zijn "mede"apostelen niet...
BeantwoordenVerwijderenZou dit een vorm van (literaire) bescheidenheid kunnen zijn ?